0309_Vonk

In de nacht van negen op tien maart 1901 vond in Kloosterhaar een tragische gebeurtenis plaats. Het Utrechts Nieuwsblad en andere kranten meldden daarover op 27 maart:

“Men meldt uit Ambt Ommen: Naar aanleiding van een gerucht, dat de ongehuwde vrouw J.V., oud 21 jaar, wonende in het naburige Kloosterhaar, moeder was geworden, terwijl het kind spoorloos was verdwenen, deed de rijksveldwachter Van der Vaart onderzoek. Bij het verhoor loochende zij de waarheid van het gerucht. Toen de rijksveldwachter was vertrokken, ging zij echter op de vlucht en niemand wist waar ze gebleven was. Vrijdag keerde zij in de ouderlijke woning terug en toen zaterdag de rijksveldwachter haar opnieuw ondervroeg, bekende zij in den nacht van 9 op 10 maart bevallen te zijn van een levenloos kind, van het mannelijk geslacht, dat ze nabij de ouderlijke woning had begraven. Toen de politie onderzoek deed, had zij ’t veiliger geacht het lijkje weer op te graven en verder weg te brengen. Zij had ’t toen in de Vriezenveenschewijk, op twee uur afstand van hare woning, geworpen. Naar het lijkje werd tot heden vruchteloos gezocht”.

J.V. werd overgebracht naar het Huis van Bewaring in Zwolle. Op 30 maart werd zij weer in vrijheid gesteld. Op 18 april stond zij vervolgens terecht in Zwolle. Ze bekende het kinderlijkje begraven te hebben. De Officier van Justitie eiste drie maanden gevangenisstraf. Drie weken later deed de rechtbank uitspraak. J.V. werd schuldig bevonden aan ‘lijkheling’ en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

Uit het overlijdensregister van Ambt Hardenberg over 1901 blijkt dat het drama handelde om het levenloos geboren zoontje van de pas 21-jarige ongehuwde Jantje Vonk. Jantje was geboren op 12 juni 1879 als vijfde kind van de van oorsprong uit Friesland afkomstige veenarbeider Hendrik Hendriks Vonk en diens echtgenote Jantje Johannes Jutstra.