De Wehrmachtstankstelle in de Voorstraat.

Op 31 mei 1941 schreef burgemeester Van Oorschot onderstaand rapport over onlusten in zijn stad tijdens een mars van de W.A. (de Weerbaarheids Afdeling; de geüniformeerde ordedienst en knokploeg van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB):

Bij geruchten was mij, mr. J.A.M. van Oorschot, burgemeester der gemeente Hardenberg, ter oore gekomen dat een groep W.A.-mannen op zaterdag 31 mei 1941 te Hardenberg zou marcheeren. Hierbij werd reeds verteld dat, evenals zulks te Coevorden het geval was geweest, aangestuurd zou worden dat een en ander ook hier met wanordelijkheden gepaard zou gaan. Teneinde een en ander te voorkomen, is door mij de gemeentepolitie uit andere deelen van de gemeente samengetrokken en de assistentie verzocht van de brigade Marechaussee ter plaatse. Ik heb, als hoofd van de plaatselijke politie, vorenbedoeld politiepersoneel onder mijn bevelen genomen. In verband met enkele plaats gehad hebbende ongeregeldheden is mij door het dienstdoend politiepersoneel het navolgende gerapporteerd:

1. Door den wachtmeester der marechaussee G.P. Middelkoop: “In den namiddag van den 31en mei 1941, te omstreeks 8 uur, heb ik, Gerrit Pieter Middelkoop, wachtmeester, waarnemend commandant van de brigade marechaussee te Hardenberg, naar aanleiding van geruchten dat ter plaatse door de W.A. een marsch zou worden gehouden en in overleg met den heer burgemeester der gemeente Hardenberg een patrouille uitgezonden, met opdracht ervoor te zorgen dat zich tijdens deze marsch geen wanordelijkheden, in welken vorm ook, zouden voordoen. Het overige personeel der brigade heb ik in de kazerne ter beschikking gehouden om bij eventueele wanordelijkheden onmiddellijk te kunnen worden ingezet. Voorts is door mij contact opgenomen met den chef veldwachter der gemeente Hardenberg, wiens personeel uit de omliggende standplaatsen eveneens ter plaatse was en tijdens den marsch patrouillediensten verrichtte.Te omstreeks 9 uur namiddag heb ik op eenigen afstand de W.A. gevolgd. Hoewel zich vrij veel publiek langs den te volgen weg stond, deden zich geen wanordelijkheden voor, totdat de colonne in de Voorstraat, ter hoogte van de markt, was gekomen. Wat zich ter plaatse heeft afgespeeld, heb ik niet kunnen zien omdat zich vrij veel publiek tusschen mij en de W.A. bevond. Mij bleek echter dat de W.A. aldaar stilstond, terwijl het reeds aanwezige politiepersoneel bezig was het publiek te verwijderen, teneinde de W.A. gelegenheid tot doormarcheeren te geven. Na een kort oponthoud heeft de W.A. zich daarop naar een aan de markt gelegen café begeven. Na eenigen tijd in bedoeld café te hebben vertoefd, is de W.A. weder op de markt aangetreden. Alvorens van de markt werd afgemarcheerd, heb ik, in samenwerking met ander politiepersoneel, de markt gedeeltelijk ontruimd en de Voorstraat afgezet, waardoor de W.A. gelegenheid kreeg ongehinderd door te marcheeren. Tijdens de afzetting van de Voorstraat, terwijl de W.A. reeds was gepasseerd, zijn er door het publiek verschillende liederen, zooals het ‘Wilhelmus’ en het ‘Wien Neerlands bloed’ gezongen. Hoewel hiertegen door mij en den eveneens ter plaatse aanwezigen marechaussee Hansma met gebruikmaking van de gummistok is opgetreden, was het niet mogelijk de menigte, welke tot ongeveer 600 man was aangegroeid, geheel het zwijgen op te leggen…Nadat de W.A. bij de garage van Ten Cate, gelegen aan de Voorstraat (red., lees: Oosteinde) was aangekomen, heb ik het publiek gemaand naar huis te gaan waaraan door hen werd voldaan. De manschappen der W.A. hebben daarop nog tot ongeveer 23.30 uur bij genoemde garage vertoefd. Mijn indruk is dat het in de Voorstraat, ter hoogte van de markt, voorgevallene, waarvan ik geen getuige ben geweest, aanleiding heeft gegeven tot eenige wanordelijkheden, aangezien deze zich tevoren niet hadden voorgedaan”.

2. Door den chef veldwachter C.S. Pisuisse: “In den namiddag van den 31en mei 1941 heb ik, tijdens een door de W.A. van de N.S.B. gehouden marsch door de straten van Hardenberg en Heemse, mij per rijwiel naar verschillende punten begeven voor controle en mede toezicht te houden, alsmede te zorgen voor een rustig verloop. Voor zover mij bekend was de politie steeds tijdig ter plaatse om waar zulks noodig mocht zijn, op te treden. Alles verliep ordelijk totdat een paar W.A.-mannen zonder eenigen noodzaak of dat daartoe aanleiding was gegeven, tot handtastelijkheden waren overgegaan, waarover het vrij talrijke publiek zeer verbolgen werd. Door deze handelingen van de W.A. werd de orde en rust op den openbaren weg verstoord en was de groep uit haar verband geraakt. Door het optreden van de politie is erger kunnen worden voorkomen. Tijdens de rustperiode, die door de groep W.A.-mannen op den Parallelweg werd gehouden, heb ik hen onder elkaar hooren zeggen: “Er staan in Hardenberg nog veel te veel menschen met hun rug naar ons toegekeerd en als dit straks weer het geval is, vegen we de straat schoon”. Het heeft de politie moeite gekost de burgerij in bedwang te houden. Gedurende den tijd dat door de W.A. werd gemarcheerd, was het publiek vrij onrustig. Nadat de marsch was beëindigd, is het publiek op aanmaning van de politie naar huis gegaan. Verdere ongeregeldheden hebben zich niet voorgedaan. Het eigenmachtig en zonder noodzaak optreden van eenige leden van de W.A. hebben naar mijn meening aanleiding gegeven tot de ongeregeldheden”.

3. Door de gemeenteveldwachters D. de Vries en A. de Jong: “Op zaterdag 31 mei 1941 bevonden wij ons, in verband met een ’s avonds te houden marsch door de W.A. der N.S.B. te Hardenberg. Omstreeks tien uur, na afloop der marsch en nadat met den leider der W.A., de heer Karel Eduard de Boer (red. uit Sibculo), was overlegd dat de leden der W.A. wonende te Coevorden en Bergentheim, vanaf garage Ten Cate het eerst naar huis zouden vertrekken, vertelde genoemde leider ons, nadat wij hem hadden gevraagd waarom zijn manschappen nog niet waren vertrokken: ‘Och, de menschen willen niet weg. Er zijn een paar van onze menschen naar Veenebrugge om Duitsche Politie op te halen. Ik ben geen baas meer over mijn groep. Zij willen eerst bloed zien’.

4. Door den gemeenteveldwachter W. Sebel: “Op zaterdag 31 mei 1941 was ik belast met toezicht bij een door de W.A. te houden marsch. Te omstreeks 8.30 uur namiddag marcheerde deze groep op den Bruchterweg onder de gemeente Hardenberg. Ik reed op enkele meters afstand achter de colonnen aan. Op genoemden weg stond een persoon genaamd R. Dijkhuis voor de deur van de woning zijner ouders. Ik zag dat genoemde Dijkhuis het hekje, dat voor de woning staat, achteruit loopende dicht deed. Plotseling kwamen een tweetal W.A.-mannen uit de groep en pakten Dijkhuis vast en draaiden hem met geweld een halven slag om, waardoor hij met het gezicht naar den weg gekeerd kwam te staan. Hem werd door beide W.A.-leden toegevoegd: ‘Wij zullen jou wel leeren naar ons te kijken’. De beide W.A.-leden, die Dijkhuis hebben vastgegrepen, liepen in het achterste gelid. Genoemde Dijkhuis nam naar mijn meening geen demonstratieve houding aan, zoodat er geen aanleiding tot dit optreden was. Bovendien was er politie ter plaatse aanwezig om, indien nodig, in te grijpen. Tijdens een door de groep gehouden rust heb ik den leider, vaandrig De Boer, te spreken gevraagd en hem op het verkeerde optreden van twee zijner manschappen gewezen. Ik kreeg hierop ten antwoord dat het in Hardenberg maar eens uit moest zijn met dat gedonder. De wachtmeester der W.A., D. ten Cate, wonende te Hardenberg, zeide ‘Dijkhuis mag van geluk spreken dat hij niet doormidden getrapt is. Er moesten er in Hardenberg nog heel wat doodgedonderd worden’. Een ander, wiens naam ik niet weet, zeide: ‘De politie van Hardenberg moet maar naar de bliksem loopen, want die doet toch niets’. De leider der W.A. zeide mij nog dat hij opdracht had gegeven Dijkhuis vast te pakken en hem eens te leren hoe hij zich tegenover de W.A. moest gedragen. Nadat de W.A. weer was verder gemarcheerd en zich in de Voorstraat ongeveer ter hoogte van de markt bevond, zag ik dat aan de kant van de straat een groepje menschen met elkaar stond te praten. Onder dit groepje menschen bevond zich een zekere Nijzink, wonende te Heemse, die gedeeltelijk met zijn rug naar den weg stond gekeerd en over zijn linkerschouder naar de voorbij trekkende W.A.-mannen keek. Opeens hoorde ik vanuit de voorste rij roepen en aan de stem te hooren was het Ten Cate: ‘Daar heb je er weer een, jongens pak hem beet’. Hierop liepen de beide personen die ook op den Bruchterweg waren opgetreden, op Nijzink toe en gaven hem een paar stompen op den rug. Een broer van Nijzink die dit zag, riep ‘Hé, wat hebben jullie te slaan?’ Daar de geheele groep W.A. zich op de gebroeders Nijzink wilde werpen, heb ik hen de woning van Eeftink binnengeduwd. Tengevolge van de handelingen der W.A. nam het publiek een dreigende houding tegen hen aan. Ik heb niet gezien dat er door het publiek of de W.A. is geslagen dan wel met steenen is geworpen. Volgens mijn meening is het verstoren van de openbare orde en rust het gevolg van het eigenmachtig en onoordeelkundig optreden van de W.A.”