Op 3 juni 1858 (sacramentsdag) hield rooms-katholiek pastoor Johannes David Leonardus Mulder (Muller) in Slagharen buiten de kerk een openbare processie. Hij was die dag gekleed in kerkelijk plechtgewaad en beoefende zijn godsdienst op de openbare weg en dat was verboden in de grondwet. Hij werd aangeklaagd. De arrondissementsrechtbank te Deventer behandelde de zaak. Hij werd veroordeeld bij lijfsdwang in de kosten van het geding.

Het Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad meldde op 8 juni:
“Donderdag jl. is door drie agenten der rijkspolitie proces-verbaal opgemaakt tegen den heer Muller, pastoor te Slagharen, wegens het houden van eene processie, welke 3 dezer, omstreeks half elf ure ’s ochtends begon, en tot circa 12 ure ’s middags duurde. Genoemde agenten waren in eene herberg tegenover de kerk en konden dierhalve, zonder argwaan te verwekken, alles naauwkeurig gadeslaan. Nadat men nu, met alle de daarbij behoorende ceremoniĆ«n, een omgang om de kerk en het kerkhof had gedaan, verwijderde zich de vrij talrijke menigte op een afstand van omstreeks 10 minuten. Men ontdekte toen de politie en plaatste banken om de plaats af te sluiten, ten einde het den schijn te geven van eene niet in het openbaar gehouden processie…”

Muller was van 1852 tot 1859 pastoor te Slagharen.