Van een veenderij van H. Berends, onder Ambt Hardenberg, werd op 1 november 1888 eenige turf weggenomen door een 15-jarige jongen uit Slagharen. Deze had zich daarover heden voor de rechtbank te verantwoorden. Tot zijn verontschuldiging voerde hij aan dat het slechts kluiten en brokken waren die op den grond verspreid lagen; dat zij thuis niets te branden hadden; dat hij niet wist dat het verboden was kluiten weg te nemen enz.
’t O. M., van oordeel dat hij met oordeel des onderscheids had gehandeld, vroeg echter zijn veroordeeling tot 10 dagen gevangenisstraf. Een andere jongen uit Slagharen moest voor ’t zelfde feit terecht staan, maar was niet verschenen. Tegen hem werd bij verstek 3 weken gevangenis geeischt. Deze beklaagde was reeds een vorig jaar wegens een dergelijk feit veroordeeld.