Op 13 juni 1708 besloot het bestuur van de stad Hardenberg tot het houden van een grootschalige collecte na de desastreuze brand van 8 mei:

“Dewijl het God Almaghtigh belieft heeft het stedeken Hardenbergh op dingsdagh den 8 meij deses jaars met een sware ongeluckige brand te besoecken, waardoor dit stedeken ten eenemael geruineert en in die assche geleght is, niets overgebleven als kercke en schole nevens nogh 3 a vier kleijne woningen staende buijten den kringh van Hardenbergh, en alsoo wij bevinden dat onse borgers en ingesetenen niet in staat sijn om hare geledene schade te repareren, ten sij deselve door de mildadighed van goede en vrome Christenen met eenigh onderstant worden onderschraaght; soo sijn door burgermeesteren en raad hiertoe gecommitteert, gelijck wij commiteren bij desen de edele scholtis Johan Molckenbour en burgermeester Voltelen om nae die provintie van Hollant te reijsen, en haar te addresseren aan haar edele groot achtbare de heeren magistraten van die steden off verder bij die staten van dieselve provintie om opt aller onderdanighst van haar edele groot mogende te versoecken een collecte tot opbouw van dese plaetse, en word goedertierentlijck versoght, dat alle het geene door de mildadigheid en mededragentheijt van onse nabuiren ons mede gedeelt moghte worden in dit collectboeckkien magh geteijckent worden, om het ontfangene door onse voorgemelde collecteurs hier te konnen doen blijcken: god wil alle mildadige Christenen voor alle diergelijcke ongevallen bewaren, haar segenen en in alles voorspoedigh maecken. In oirkonde der waerheijd hebben wij burgermeesteren en raad dese met onse stadts kleijn segel (dewijl het grote al mede in onse verbrande raethuijs is verloren gegaan) door die subscriptie van onsen praesiderende burgermeester nevens die van onsen secretaris doen bekragtigen. Actum Hardenbergh den 13en junij Ao 1700 en aght”.