Voorstraat Hardenberg.


In het Salland’s Volksblad van 1 februari 1952 verscheen onderstaande bijdrage die de komst van de marechaussee brigade naar Hardenberg memoreerde:

“Het Is in de winter van het jaar 1890. Een ijzigkoude wind blaast door het stille plaatsje Hardenberg. Niemand heeft het in de winter druk, behalve de varkenslachters, die bijna dagelijks erop uittrekken om bij de burgers hun aangevoerde varken te slachten. Waar dit gebeurd was, daar was het ’s avonds ‘slachtervesiete’. Dan kwamen ongeveer 12 à 14 buurmannen ‘um ’n vetten te kieken’, want anders kwam zoo’n buurt ook al niet bij elkaar of het mocht zijn met een sterfgeval.

Toen kwam dan op zulk een avond op het Oosteinde in Hardenberg ook een slachtervesiete. Er was niet veel gepoch op het varken dat geslacht was, noch minder veel gepraat. Een buurman, meneer B., die elke week in Zwolle kwam, had voor waarheid horen vertellen dat er in het plaatsje Hardenberg marechaussees met paarden komen, en de vraag werd gesteld: ‘Wat willen die hier toch doen? Wij hebben hier toch twee beste veldwachters, Spoel en Van Laar en dit is voor Hardenberg toch mooi genoeg?! Want hier gebeurt toch nooit iets bijzonders!’

‘Now is het mooie rustige leven in Hardenberg of’e loopen’, want vertelde B. ‘ik zie ze telkens in Zwolle. ’t Zijn woeste kerels, als je ze zoo te paard ziet zitten. Ze hebben groote kolbakken op hun hoofd, ’t is om bang voor te worden’. ‘Jao’, zegt ne buurman, ‘het is now met de vrejheid gebeurd, holt ow is even stille dan zal ik ow is even vertellen, hoe strak of die kerels bint’. ‘Kan burgemeester van Ittersum daor dan niks aan doen dat die kerels hier kompt?’ ‘Holt ow now is even stille, dan zuj ’t heuren’, zegt B. ‘Ej mag ’s avonds nao tien uur niet meer buuten kommen en ook niet met ’n braandende laampe in ’t achterhuus wezen. Ieder die ne piepe rookt, mut daor ne dop op hebben. En aj deur de straoten loopt, muj zoo vere meugeluk aan de kaante gaon staon, as ze ow veurbej ried op de pêrde, en mut ieder jongen of man de pette ofnemmen. Alle zaoterdagssmiddags mut ieder burger de straote veur zien huus aanvegen. Ast ’s winters vrüs, is ieder burger verplicht om de beurt nao 9 uur ’s avonds de buurt- of stadspompe uut te halen, um bevriezen te veurkommen’. ‘En anders doet dat de kopperslagers Otten en Sierink toch altied?’ zegt een buurman. ‘Holt ow is even stille en lustert! en verget ej dat, en de pompe is ’s margens bevreuren, dan goa’j 8 dage in ’t gat (kelder) onder ’t stadhuus en hij rotten veur gezelschap. As ’t karmse is en ej bint dronken, dan kom ej daor ook ne nacht in en dan kriej water en brood. Aj iene ofrantselt of sniedt met ’n mes, en ej wilt niet bekennen, dan bindt ze ow aan start van ’t pêrd en brengt ze ow zoo nao Zwolle. ‘Het is vreeselijk’, beaamden alle luisteraars. ‘Niemand moest ze in de kost willen hebben, die kerels en ook hun paarden niet willen stallen’. En zoo werd er op de slachtervesiete gepraat en geredeneerd. En binnen enkele dagen stond bijna het heele plaatsje Hardenberg op stelten, dat hier marechaussees met paarden zouden komen.

Toen de dag aanbrak dat ze zouden komen, was een gedeelte van de Hardenberger bevolking in spanning. Ze kwamen bij Jaspers, Evert en Miete, in het huis waar thans de banketbakker Goris woont in de kost en hun paarden werden daar ook gestald. Toen wachtmeester Hoogland en zijn vijf manschappen hier een jaar geweest waren, waren ze niets lastig en goed ingeburgerd, en deden ze vooral niet meer dan hun plicht”.

Het in 1952 geschreven verhaal is op feiten gebaseerd, want inderdaad kreeg Hardenberg aan het einde van de negentiende eeuw een vaste brigade marechaussee. In de gemeenteraadsvergadering van 6 december 1889 had burgemeester Van Ittersum meegedeeld dat men een detachement marechaussees in Hardenberg wilde vestigen. De manschappen werden eerst tijdelijk gehuisvest bij Evert en Miete Jaspers, tot ze in 1890 de nieuw gebouwde kazerne konden betrekken. Die was gebouwd aan de Fortuinstraat.