Op 16 augustus 1834 overleed op huize Welgelegen in Heemse een man op 44-jarige leeftijd. Het was Zeger de Jongh, echtgenoot van Johanna Wilhelmina Maria Putman Cramer.

Zeger de Jongh was geboren in Kerk Avezaathe op 31 juli 1790 en zijn beroep was controleur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen. Hij zag zijn dood waarschijnlijk naderen, want op 1 augustus liet hij door de notaris nog zijn testament opmaken. In die uiterste wilsbeschikking staat dat hij lichamelijk ziek was, maar geestelijk gezond. Liggend in een paviljoen in de zogenaamde ‘Steenen-Kamer’ van het Goed Welgelegen bepaalde hij dat zijn echtgenote benoemd werd tot universeel erfgename van alle bij zijn overlijden na te laten goederen.
Twee weken later stierf de belastingcontroleur, zijn jonge weduwe achterlatend. Zij had geen verbondenheid met de plaats Heemse. Het beroep van haar man had hen naar de gemeente Ambt Hardenberg gebracht. Slechts drie maanden na het overlijden van haar man besloot de weduwe Huize Welgelegen te verlaten.
Zeer treffend is de tekst die de weduwe De Jongh op de grafsteen van wijlen haar echtgenoot liet aanbrengen. De tekst op de inmiddels weer blootgelegde en schoongemaakte grafsteen luidt:

“Hier zonk mijn beste schat
mijn aardsche wellust neer
hij blijft en ik ga heen
doch waar ik om moet zwerven
mijn hart blijft hem getrouw
hem vind ik hier niet weer
doch zijn geliefde schim
volgt mij tot ik zal sterven.”

Kerkhof Heemse.