Veenbrand
Veenbrand


In het correspondentiearchief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg, vinden we onderstaande brief (nr. 249), geschreven te Heemse op 12 juni 1833. De burgemeester rapporteert daarin aan Z.E. den heer Gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle over de grote brand in de venen die daags ervoor grote schade had aangericht:

“De plotzelijke hevigste in eenen storm ontaarde windsverheffing in den vroegen achtermiddag van gisteren het misschien hier en daar tegens ieders verwachting noch van de laatste veenbranding voor de boekweit-culture verborgen ofte andertzints, zo als dikwijls bij groote en aanhoudende droogten het geval, in de uitgestrekte veenen aan en omtrend de Dedemsvaart bij toeval aanwezige vuur, zich met eene onbegrijpelijke snelheid en onwederstaanbaare kracht in dezelve hebbende doen ontvlammen en verspreiden is niet alleen ten zelfden achtermiddag en opvolgende laatstverlopenen nacht ongelukkigst voor de veen-eigenaaren aan dezelve vaart en de bewoonderen van derzelver wederzijdsch boorden ter naburige gemeente het Ambt Ommen geweest, maar ook opvolgende voor die in deze gemeente hoogst noodlottigst, vermits wij binnen dit tijdperk ook onder dezerzijdsch marke Rheeze, behalven een groot aantal hoopen ouden langen turf van de graavingen van het vorige en vroegere jaaren, mitsgaders een aanzienlijk gedeelte van dit veen-product van dezen jaare, het welk vroeger gegraaven en alzoo meerder in droogte gevorderd was, der vlammen ten prooij hebben moeten zien worden een 16 tal woonhuizen en zogenaamde turfmakerstenten aldaar, van grooteren en minderen omvang, hechtheid en waarde, met ook een gedeelte van de zich daarin bevindende inboedels en goederen, mitsgaders voorraad van levensmiddelen, werktuigen en gereedschappen van onderscheidenen aard; zijnde alzo door het vuur, waaraan door de felheid des winds vast geen weerstand te bieden en hetwelk in den aard des bodems, waarop was woedende, en alzo in zich zelfs overal het uitgebreidste voedsel vond en natuurlijk, evenals in alle veenderijen, vinden moest, geheel ofte gedeeltelijk (waaromtrend spoedig Uwe Excellentie de meer bijzondere details, evenals van de bijzondere geledene, hoogst aanmerkelijke schaaden, hoopt te doen toekomen) verteerd geworden:

– een woonhuis van J. Dorgelo te Rheezerveen in de gemeente, bewoond door F.G. Mulder
– een dito van de gebroeders Steenbergen te Zuidwolde, bewoond door den bakker en winkelier H. Keuken
– een dito van Hendrik Bosveld door hem zelven bewoond
– een dito van Willem van Zoelen, ook door hem zelven bewoond
– een dito van A. Weide te Rheezerveen voormeld, door een arbeider bewoond
– een dito enkel van hout gebouwd, van H. van Haringen aldaar
– drie turfmakerstenten van de heeren Van Dedem
– een dito van den heer Bijsterbos, bewoond door Wilmpje Bouwke
– een dito van H. Keuken voormeld
– drie dito van de heeren J. van Riemsdijk en E.F. Meijeringh
– een dito van en bewoond door Willem van Beek
– een dito van en bewoond door Herm Velthuis

De onheilen door dezen brand (waaronder gelukkig geene verliezen van het leeven eeniger menschen of vhee te tellen) veroorzaakt, zouden zich noch in het oneindige hebben kunnen vermenigvuldigen, zo ook dezelve tot den grooten voorraad van hoopen van korte- of baggerturf, alle met riet of stroo, mitsgaders drooge plaggen gedekt, en van de verveeningen van vorige jaaren de vaart in grooten getalle onder de marken van Heemse, Collendoorn en Lutten – omzomende, was overgeslagen, dan gelukkig is deze aan het eind van de marke Rheeze voor de zogenaamde Jan Mulders-wijk gekeerd geworden, en hierdoor nog bij den eindelijk heeden tegen den middag en na denzelven gevallen reegen en het zederd zich leggen van den wind het grootst verlies gelukkig te voorgekomen; hoopende en vertrouwende men althans zederd de verdere voortgang des brands geheel gestuit en het verdere gevaar geweeken te zijn. De bezittingen aan roerende goederen, behalven de voorraad van turf, in onze veenderijen nog al niet zeer aanmerkelijk zijnde, zo komt zeker het geleeden verlies daaraan bij dat des turfs in geene aanmerking, alleen zal dat van voornoemden bakker en winkelier Hendrik Keuken al nog van eenig aan belang zijn, als bij zijnen geheelen winkelvoorraad en ustenfiles, die ook zijnen bakkerij met een gedeelte zijnes verderen inboedels verlooren hebbende. En alzo dan bij deze de eer hebbende U mijne eerbiedige informatiën ten dezen, en onderzoek in loco te doen toekomen, zo verblijve gehoorzaamst. De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh.