Brief van Arnoldus Moonen.

Brief van Arnoldus Moonen.

Op 3 november 1674 werd deze brief geschreven door de pas aangetreden predikant van Hardenberg, Arnoldus Moonen, aan zijn ambtgenoot Joannes Vollenhovius in Londen. De brief is bewaard gebleven in het archief van de ‘Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis’ (VORG), collectie archivalia (toegang 285.1).

brief van Arnoldus Moonen
Brief van Arnoldus Moonen.

De brief is gedateerd 3/13 november 1674. Dat heeft te maken met de overgang van de Juliaanse naar de Gregoriaanse kalender. In de katholieke delen van Europa werd de wijziging al rond 1582 doorgevoerd, maar in de protestantse delen pas veel later. Zodoende werd in brieven vaak de ‘oude’ en ‘nieuwe’ datum vermeld (olden en nyen styl). Bij de invoering waren 10 datums overgeslagen om het begin van de lente terug te brengen naar 21 maart. De weekdagen liepen zonder onderbreking door: op donderdag 4 oktober volgde vrijdag 15 oktober 1582.

“Eerwaerde Heer en Vader in Christus,
Uwe Eerw(aarde) zal buiten twijfel licht gissen, welke de oirzaek zij van mijn langdurigh stilzwijgen op het ontfangen van hare aengename groete, van den Teems herwaerts gezonden. ’t Zijn namelijk de bezigheden van onzen dienst, die in ’t begin allerzwaerst vallen, indien men zich behoorlijk wil quijten. Waar toen my uwe Eerw. brief in handen viel, had ik zo vol werk, door een veertiendaegsche huisbezoeking door het gansch Kerspel, gevolgt van de bediening des H. Avondmaels en den jongsten dankdagh. Behalve dat door ’t overleggen der posterije sedert de Munstersche onlusten de gelegenheit van schrijven schaerser valt. Nu kon ik ’t dan niet langer uitstellen, de handen ruimer hebbende, ten waer ik wilde ondankbaer zyn op die overgrote genegenheid, waer mee het Uwe Eerw. gelieft het mijne intrede alhier te kronen en toe te juichen. De schaemte verbiedt mij die eertitels, die uwe Eerw. mij geeft in haer gezang aen te matigen, gelijk ik ook uwe Eerw. doorzichtigh oordeel zou te kort doen, indien ik mij stijf en sterk daer tegen wilde ontschuldigen. Bes.. [onleesbaar]
ook best zal bedankt achten op die wijze. Kunnen uwe Eerw. aengename brieven daer toe helpen gelijk zij niet weinigh helpen kunnen, zij vereere mij nu en dan of buiten of binnen ’s laats met dat lieflijk onderhout; terwijl ik in de verlegenheit van kerkelijke zaken, ons somtyts voorvallende, met uwe Eerw. raet zal plegen, indien zij mij dezen dienst niet ontzegt.

Zoo hoop ik met het voorjaar uwe Eerw. en haer gansch huisgezin gezont in den Hage te aanschouwen, nu ondertusschen biddende voor hare gezondheit en een gelukkige weerkomste uit dat geweste, daer uwe Eerw. en haers gelijke niet vandaen komen, dan met eenen nieuwen schat van wijsheit Godts Kerke ten goede. Doch, ’t geen ik eerst had behoren te vragen, uwe Eerw. heeft buiten twijffel hare Teemsgroete weer ontfangen, maer in een Zwolsche vorm vergoten. Ik had mijne ouders belast een goet getal gedichten aen juffrou Vollenhove en door haer aen uwe Eerw. te zenden; en zij zullen ’t gedaen hebben.

Ondertusschen eindige ik Eerwaarde Heer en bevele uwe Eerw. nevens haren zoon in het opzichte des Alzienden na verzoek om mij te houden voor, uwe Eerw. dank- en dienstschuldigen dienaer. A. Moonen. Hardenberg 3/13 november 1674″.