Op 2 januari 1880 schreef Anton Geerdes uit Slagharen een brief aan de Commissaris van de Koning in Zwolle. Hij was begaan met het lot van een oude grijsaard uit zijn dorp die blind was en geen voeten (meer) had. De man had geen inkomsten en leed armoede. De plaatselijke kerk had geen middelen in kas om de oude man te helpen en ook het gemeentebestuur van Ambt Hardenberg had geen armenkas. Daarom was Geerdes’ laatste hoop gevestigd op het provinciebestuur. Hij schreef deze brief:

“Excellentie! Sedert eenige jaren wordt hier een grijsaard van tachtig jaren door de openbare liefdadigheid van de meer gegoeden onderhouden, door dat eenige jonge lieden zich eenige malen in het jaar aan hunne huizen vervoegen. Het is iemand die ruim dertig jaren hier gewerkt heeft doch nu sedert negen jaar het gebruik mist van zijne voeten en oogen, daarbij een buitenlander zijnde zonder enige familie of middel van bestaan. De menschen die hem uit medelijden voor negen jaar hebben opgenomen, ontvangen daarvoor op bovenstaande wijze f. 1,80 per week, doch daar hier geen armbestuur bestaat wegens het niet aanwezig zijn van fondsen en ons daarenboven door het hoofd der gemeente Ambt Hardenberg geweigerd wordt, daarvoor langs de huizen der ingezetenen rond te gaan, zoo wende de ondergeteekenden zich met betrouwen tot Uwe Excellentie ten einde te mogen weten hoe in deze zaak te handelen, wijl in dit gure jaargetijde de man ook niet vervoerd kan worden. A. Geerdes”.