1205_drekhopen

Uit een oud bewaard gebleven protocol van bijna twee en een halve eeuw geleden, kunnen we aflezen hoe het bestuur van de stad Hardenberg nog altijd gerechtigd was om zelf wetten uit te vaardigen en ze te handhaven. In dit specifieke geval ging het over een fonkelnieuwe wet, een soort algemene plaatselijke verordening, waarin bevolen werd dat iedere burger verplicht was om elke zaterdag de straat voor zijn of haar huis schoon te vegen en schoon te houden. De ‘drek’ mocht dan niet blijven liggen, maar het moest nog dezelfde dag worden afgevoerd. Volgde men dit gebod niet op, dan verbeurde men 1 gulden boete. Kort na het van kracht worden van de nieuwe wet gingen een drietal burgers in de fout. Herbergier Fredrik van Munster was een van de drie. Het zou hem duur komen te staan…

Extract uit het prothocol van contentieuse gerichtshandelingen der stad Hardenbergh, den 5 december 1777.

Vermits Fred. van Munster, Jasper Zweers en Hendrik Hoffsink, op saturdag den 29 passato wel hebben de straaten voor haare huizen doen afvegen; dan de daarvan komende drekhoopen op de groote straate hebben doen vernachten, en eenige dagen laten leggen; ’t welk niet alleen aanloopt tegens onze genomene en gepubliceerde resolutien van den 7 november laatstleden, waarbij dezelven daar door notoir vervallen verklaart zijn een yder in de boete van eenen gulden; maar ook daar en boven een strafwaardig exempel van navolging aan anderen gegeven is. Zoo is na deliberatie goedgevonden den stadsdienaar te ordonneren, gelijk denzelven geordonneert wordt mits dezen, om voor en namens de Magistraat de door dezen verbeurde breuken te vorderen, en wel van een yder een gulden; om bij verweigering van betaling derzelve breuken, de breukvallige te panden, en de panden op het stads-huis in bewaringen te brengen; om in cas van pandweringe, den pandweerder tegens den naastkomenden rechtdag voor schepenen te citeren, ten einde om redenen zijner pandweringe te geven, en daaröver vonnis als recht is te erlangen, conform dezer stadsrecht; en om van deze zijne verrichtingen rapport aan onze vergaderinge te brengen. Ter ordonnantie, was getekend, J. van Riemsdijk.

Onder op de akte stond:
De stadsdienaar Berend Rustenberg relateerd dat hij van Fred. van Munster en van Hendrik Hoffsink (zijnde Jasper Zweers niet te huis) de voorschreven boeten gevordert heeft; dat Fredrik van Munster pandkeeringe gedaan hadt, waaröp hij hem geciteert hadt tegens den naasten rechtdag; en dat Hendrik Hofsink zich verklaart hadde de geëischte boete te willen betalen. Actum, d. 5 decemb. 1777.

Daarmee was het nog niet klaar, want:

Hardenbergh, den 8 december 1777.
Compareert F. van Munster, zeggende wel van ter zijden te hebben gehoord dat door burgermeesteren een nieuwe wet is gemaakt, over het schoonmaken der straaten, maar dat het is met uitsluiting van de gemeensluiden, dus oordeeld onverpligt te zijn hieröver boete te betalen, en zal zich nevens de verdere gemeensluiden daaröver addresseren daar het behoord, protestere voor zijn persoon inmiddels tegens alle het geene in dezen zonder weete van de gemeensluiden mogte worden ondernomen.

Decreet: Schepenen praesent, houden deze zaak in advijs, om alvorens hunne confraters daarvan kennis te geven, en dien na daarover op heden en drie weeken, of inmiddels na voorgaande denuntiatie aan den pandweerder, in deze zaak recht te wijzen en het decreet te pronuntiëren.

Sententie. Hardenbergh den 17 december 1777.
Schepenen met alle attentie gehoord hebbende, de redenen en motiven van pandweringe, ofte de veräntwoordinge van Fred. van Munster, dat hij met recht niet verbeurt hadde, ter zaake van getenteerde pandinge, door den gerichtsdienaar op ordre gedaan, wegens alzoodanige poene van éénen gulden, als hij tegens de resolutie en publicatie van burgermeesteren, schepenen en raaden dezer stad van dato den 7 november 1777 (gebiedende: “Dat voortaan de straaten alle saturdagen, en wel door een yder voor zijn huis, zullen moeten worden afgeveegt en schoongemaakt; zoodanig dat geene drekhoopen daarvan komende op de straaten zullen mogen vernachten, neen maar dat dezelve aanstonds na een behoorlijke plaatze zullen worden verbragt; alles op eene boete van éénen gulden”) door het laten vernachten van drekhoopen op de straat (alwaar ze zelfs van saturdaags tot ’s woensdaags gelegen hebben) verbeurt hadde; vinden de voorgebragte redenen etc. van den pandverweerder Fredrik van Munster niet sufficient, noch van die kracht, om daar door van de geëischte poene geabsolveert, ofte van de boete waarin hij door zijne kwade pandweringe, als vanouds is vervallen, te mogen worden vrijgesproken; derhalve rechtwijzende,

Verklaren door den pandverweerder Fredrik van Munster eene kwaade weringe te zijn gedaan; condemnerende hem dien ten gevole in de gevorderde boete van éénen gulden, en vermits zijne kwaade pandweringe daar en boven in de poene van hondert schillingen, als vanouds, alsmede in de kosten hierover gevallen, bij nevenstaande specificatie bedragende eene summa van 2 guldens en 14 stuivers.