1203_zerken

Op 3 december 1828 werd een advertentie geplaatst in de Overijsselsche Courant aangaande het begraven van lijken in de kerk te Hardenberg. Het verbod tot het begraven in de kerk zou namelijk op 1 januari 1829 landelijk van kracht worden:

“Kerkvoogden der Hervormde kerk-gemeente van Hardenbergh, noodigen alle eigenaren van graven in gemelde kerk, bij dezen uit, welke eene gelijke grafruimte tot schadeloosstelling voor hun verlies op het kerkhof verlangen, om zich daar toe, met vrachtvrije brieven, en bewijzen van eigendom aan te melden, aan het Kollegie van Kerkvoogden uiterlijk voor den 24sten december 1828; zullende na dien tijd geen reclames weder worden aangenomen. Hardenbergh den 3 december 1828. L. Hoenderken, pres. kerkvoogd”.

Lange tijd werd men rond, maar vooral in de kerk begraven. Als het kon, zo dicht mogelijk bij het altaar of de preekstoel waarvan de heiligheid af zou stralen op de overledenen. Daar lagen vanzelfsprekend ook de duurste plaatsen.

Omdat het landelijk niet langer was toegestaan om in de kerk te worden begraven, ging het kerkbestuur van Hardenberg op zoek naar eigenaren van grafruimten. Zij moesten dan dat eigendom wel bewijzen. In ruil voor hun grafrechten konden ze dan ‘nieuwe’ grafplaatsen krijgen op het kerkhof Nijenstede.

Op dezelfde dag werd door burgemeesters en assessoren van de gemeente Ambt Hardenberg eenzelfde oproep in de krant geplaatst, want ook in Heemse mocht men niet langer in de kerk begraven worden. Het kerkhof zou zelfs worden uitgebreid.