Vrijwillig rechterlijk archief Schoutambt Hardenberg, d.d. 17 september 1783:
Ik Barend van Borne, van wegens hooger overigheid gesubstitueerde verwalter Scholtus van den Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere hiermede dat voor mij en keurnoten, die waren burgerm. Fr. van Munster en Jan Holtman, persoonlijk in den gerigte gecompareerd is juffrouw Femia Hermanna Kramer, weduwe en boedelhoudersche van wijlen den heer proc. Jan Willem Baerselman, voor zich zelfs en in voorz. qualiteit, onder assistentie van D.A. Baerselman als haaren verkorenen en geadmitteerden mombaar; verklarende zij comparante aan den heer verw. Scholtus en ontvanger J. van Riemsdijk, zoo voor haar zelfs alsmede als borge voor haaren zoon den heer proc. Ms. Baerselman, oprecht en deugdlijk schuldig te zijn wegens voor hen lieden voor ’s landsmiddelen etc. verstrekte of voorgeschotene penningen, eene capitale summa van f. 1314:1:14, zegge dertienhonderd en veertien guldens, eenen stuiver en veertien penningen, met aanneming en belofte dat zij dezelve ’s jaarlijksch en alle jaaren tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe (die na voorgaande loskondiging of opzage van de een of ander zijde van een vierendeel jaars voor den verschijndag zal kunnen, mogen en moeten geschieden) zal verrenten met drie en een  halve gulden van ijder honderd, waarvan het eerste jaar interesse zal verschenen zijn op den 1 septemb. 1700 vierentachtig. En opdat de gemelde heer rentheffer voor zijn voorz. capitaal met de daarop te verlopene renten de vereischte zekerheid moge hebben, zoo verklaarde zij comparante, onder renuntiatie van alle exceptien dezen eenigzins contrariërende, en voor zoo veel nodig in specie die van  het senatus consultum velljanum, willende dat geene vrouwen zich voor de schuld van anderen validelijk mogen verbinden, van welkers kracht en uitwerking zij comparante volkomen is ondericht, – bij dezen niet alleen tot een generaal verband te verbinden haar persoon en goederen, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te stellen haar comparantes eigendommelijke een-derde part van de veene-plaatze met al het geene daaronder behoord, het Coerts genaamd en gelegen op het Reezer-veen in dit Schoutampt, en tegenswoordig wordende bewoond of bemeijerd bij Jan Harmzen, en zulks behalven zoodanig een-derde part van het erve en goed genaamd het Raadmink en mede in dit Schoutampt te Rheese gelegen, zijnde leenhorig aan de leenkamer des huizes Vilsteren en voor hetzelve een-derde part aan haar comparante toebehorende, als zij, voor opgemelde capitaal van dertienhonderd en veertien guldens, eenen stuiver en veertien penningen, en de daarop te verlopene renten, na ontvangen consent des leenheers, mede voornemens is ten behoeve van den heer rentheffer te verhijpothequeren; en ten einde dezelve heer rentheffer zich aan voorzeide een-derde part van de veene-plaatze het Coerts met hetgeen daaronder behoord, zoo wel als aan het opgedachte leenhorig erve en goed Raadmink, hetzij bij te kortkoming aan hetzelve erve en goed, hetzij bij praeventie ofte ook ter gelijker tijd, bij weerömeisching of onvermoedelijke wanbetaling van voorn. capitaal en de daarop alsdan verschenen renten, zoo voor capitaal als renten kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhalen. Alles ingevolge obligatie door de comparante den 14 dezer gepasseerd, met het onderschrift van derzelver kinderen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd deze nevens de comparante en derzelver mombaer eigenhandig getekend en gezegeld. Actum Hardenbergh, den 17 septemb. 1700 drie en tachtig.

In de kantlijn van bovenvermelde akte staat dat het Koerts op 18 november 1790 van de hypotheek werd losgekoppeld, nadat een groot deel van de schuld was afbetaald. De hypotheek op ’t Raatmink bleef echter nog van kracht. 

Vrijwillig rechterlijk archief Schoutambt Hardenberg, d.d. 11 februari 1786:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe kond en certificere dat voor mij en keurnooten, die waren Everd Goorhuis en Jan Jacobs Liesen, persoonlijk in den gerichte gecompareerd is, juffrouw Femia Hermanna Kramer, weduwe van wijlen de heer proc. J.W. Baerselman, zijnde zij comparante ter dezer zaake geadsisteerd met de oud-bmr. Harmen Aamsink als haaren verkorenen en geadmitteerden mombaar. En verklaarde zij comparante, aan de heer burgemeester B. van Borne, wegens aan haar betaalde en verstrekte penningen, alsmede van de voor haar betaalde heerenschattingen, alsook van renten etc., hem competerende, blijkens obligatoire handschrifte van dato den 10 dezer, oprecht en deugdlijk schuldig te zijn eene capitaale summa van f. 1325, zegge dertienhonderd vijfentwintig guldens, met aanneming en belofte om dezelve capitaale summa ’s jaarlijksch en alle jaaren, tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe, te zullen verrenten met drie gelijke guldens van yder honderd; zullende het eerste jaar interesse hiervan verschenen op den 11 febr. 1700 zevenentachtig en zoo vervolgens ’s jaarlijksch continuëren. En opdat welgem. heer rentheffer voor zijn voorzeide capitaal en de daarop te verlopene renten de vereischte zekerheid moge hebben, zoo verklaarde zij comparante, onder renuntiatie van alle exceptien dezen eenigzins contrariërende, bij dezen niet alleen tot een generaal verband te verbinden haar persoon en goederen, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te verbinden en te stellen haar comparantes, voor eenige weeken van wijlen den heer Jacobus Kramer, in leven koopman te Amsterdam, aangeërfde een-derde part van de veene-plaatze, met al hetgeen daaronder behoord, het Coerts genaamd, gelegen op ’t Rheeserveen in dit Schoutampt, en wordende tegenswoordig bewoond of bemeijerd bij Jan Harmssen; ende zulks behalven zoodanige twee-derde parten van het geheele erve en goed Raadmink mede in dit Schoutampt te Rheese gelegen, waarvan zij het een-derde part van gemelde heer Jacobus Kramer mede heeft aangeërfd, zijnde lheenhorig aan de lheenkamere des huizes Vilsteren, als zij voor opgemelde capitaal van dertienhonderd vijfentwintig guldens en de daarop te verlopene renten, na ontvangen consent des lheenheers mede voornemens is ten behoeve van welgem. heer rentheffer te verhijpothequeren; ten einde de heer rentheffer zich aan voorzeide een-derde part van de veeneplaats het Coerts met hetgeen daaronder behoord, zoo wel als aan het opgedachte lheenhorig erve en goed Raadmink, bij weeromeisching of onvermoedelijke wanbetalinge van voorn. capitaal en de daarop als dan verschenen renten, kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhaalen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd, deze benevens de comparante en derzelver mombaar getekend en gezegeld; en ze voorts ook voor des comparants mombaar, omdat dezelve geen zegel bij zich en hadde, op deszelvs verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 11 februarij 1700 zesentachtig.

Vrijwillig rechterlijk archief Schoutambt Hardenberg, d.d. 4 mei 1787:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus vanden Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren Klaas ter Steeg en Derk Jan Kremer, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn, den heer Gerhardus Keizer, woonächtig te Nijenhuis, en deszelvs ehe-vrouwe Arenddiena Margaretha Wineke, tutore marito; dewelken verklaarden voor eene summa van kooppeningen, die den eersten met den laatsten van dien aan den heer verw. Scholtus pr. J.G. Pruim zijn voldaan en betaald, en door zijn edele op heden aan hun ten genoegen zijn overgeteld en voldaan, bij dezen in de meestbundigste forma rechtens te transporteren en in vollen eigendom over te dragen aan Everd Derks, Jan Stoeten, Hermen Weelink, Albert Weelink, Hendrik Jacobs en Egbert Derks, tezaamen te Rheese woonächtig, het door dezelven op den 16 maart 1787 van hun comparanten gekochtte, één-derde part van de veene-plaatze het Koerts op ’t Reeserveen, met deszelvs getimmertens, veenen en velden, lusten en lasten, niets uitgezonderd, zijnde vrij allodiaal goed; alles zoo als hetzelve door verkooperen in eigendom bezeten is, alsmede het recht van uitdrift en inweidinge op één-zesde gedeelte van eene volle waare, ofwel op één-derde van de halve waare welke verkooperen in ’t erve Raadmink te Rheese is competerende. Doende zij comparanten daarvan bij dezen afstand, oplatinge en vertichtenisse met hande en monde; hun en hunne erfgenaamen daarvan ontërvende bij dezen en de voorn. koopers en betaalers Evert Derksz, Jan Stoeten, Hermen Welink, Albert Welink, Hendrik Jacobs en Egbert Derksz en derzelver erfgenaamen daar wederom aanërvende, met belofte om ook deze cessie en overdragt ten allen tijde te zullen staan wachten en waaren voor alle evictie en opsrpaake als naar Landrechte; alles ingevolge de koopsconditiën, onder dezen ed. Gerichte berustende, daarvan zijnde. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voorn. deze benevens de comparanten getekend, met mijn zegel bekrachtigd en ze voorts ook voor de comparanten, omdat dezelven geene zegels en hadden, op derzelver verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 4 meij 1700 zevenentachtigh.