Archieven: 2017-12-06

Toen, op 06 december 1961: het stijgende water.

1206_Vecht

De krant ‘Het Vrije Volk’ van 6 december 1961 meldde:
“Duitsers helpen bij dichten dijk. Boeren, voor het merendeel Duitsers uit de omgeving Emlichheim, zijn in allerijl naar de dam aan de noordelijke Vecht-oever tussen de Haandrik en de Duitse grens getrokken om een groot gat te dichten dat vannacht in de dam aldaar is geslagen. Zij stellen alles in het werk om te voorkomen dat een groot gebied onder water zal komen te staan. “Het is echter waarschijnlijk vechten tegen de bierkaai, daar het water thans nog drie centimeter hoger staat dan de rampzalige nacht van het vorig jaar,” deelde de secretaris van het waterschap de Bovenvecht, de heer Snel, ons vanmorgen mede.

Een zeer kritieke situatie bestaat ook op de zuidelijke oever van de Overijselse Vecht. Gevreesd wordt dat ook hier de Vechtoever zal bezwijken. Gebeurt dit, dan zal het water binnen enkele uren het plaatsje Gramsbergen binnenstromen. Aan de andere zijde stroomt het water nu gestaag in de richting van de stad Coevorden. Blijft het water wassen, dan zullen naar verwacht vanavond de eerste straten van deze oude vestingstad onder water staan. Een gelukkige omstandigheid is, dat de watertoevoer dit jaar niet zo groot is als het vorig jaar, toen de Vechtoever over de gehele lengte van de Haandrik tot aan de Duitse grens was bezweken.

De boeren die in allerijl het water, dat door de kapotgeslagen dam binnenstroomt proberen in te dammen worden in hun werkzaamheden belemmerd door het hoge water, waardoor ze niet meer bij de dam zelf’ kunnen komen. De bewoners langs de Overijselse Vecht vragen zich in spanning af of het water nog meer zal stijgen, daar de ruim twintig millimeter neerslag die in de nacht van maandag op dinsdag is gevallen nog niet geheel is afgevoerd”.


Toen, op 06 december 1863: de gestolen beurs.

1209_beurs


De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 14 december 1863 meldde:
“Hardenberg, 9 dec. Gepasseerden zondag zaten hier een jongen en een meisje in een herberg te vrijen. Toen de jongen het meisje verlaten had, bespeurde de laatste dat zij haar geldbeursje kwijt was en haar vermoeden viel op den vrijer die even te voren was weggegaan. Deze, nog in de herberg zijnde, werd daarover door haar aangesproken, maar wilde niet naar haar hooren en verliet het huis. Het meisje echter achtervolgde hem en riep om hulp. Toen hij daarop even buiten de stad door een paar mannen werd aangehouden, wierp hij iets in een diepe sloot. Dit werd opgevischt en bleek het vermiste beursje te zijn. Van dit feit is dadelijk aangifte gedaan en tegen den bedrijver van hetzelve, een boerenknecht uit Lutten, is proces-verbaal opgemaakt”.


Toen, op 06 december 1889: over de komst van de Marechaussee brigade.

Voorstraat Hardenberg.


In het Salland’s Volksblad van 1 februari 1952 verscheen onderstaande bijdrage die de komst van de marechaussee brigade naar Hardenberg memoreerde:

“Het Is in de winter van het jaar 1890. Een ijzigkoude wind blaast door het stille plaatsje Hardenberg. Niemand heeft het in de winter druk, behalve de varkenslachters, die bijna dagelijks erop uittrekken om bij de burgers hun aangevoerde varken te slachten. Waar dit gebeurd was, daar was het ’s avonds ‘slachtervesiete’. Dan kwamen ongeveer 12 à 14 buurmannen ‘um ’n vetten te kieken’, want anders kwam zoo’n buurt ook al niet bij elkaar of het mocht zijn met een sterfgeval.

Toen kwam dan op zulk een avond op het Oosteinde in Hardenberg ook een slachtervesiete. Er was niet veel gepoch op het varken dat geslacht was, noch minder veel gepraat. Een buurman, meneer B., die elke week in Zwolle kwam, had voor waarheid horen vertellen dat er in het plaatsje Hardenberg marechaussees met paarden komen, en de vraag werd gesteld: ‘Wat willen die hier toch doen? Wij hebben hier toch twee beste veldwachters, Spoel en Van Laar en dit is voor Hardenberg toch mooi genoeg?! Want hier gebeurt toch nooit iets bijzonders!’

‘Now is het mooie rustige leven in Hardenberg of’e loopen’, want vertelde B. ‘ik zie ze telkens in Zwolle. ’t Zijn woeste kerels, als je ze zoo te paard ziet zitten. Ze hebben groote kolbakken op hun hoofd, ’t is om bang voor te worden’. ‘Jao’, zegt ne buurman, ‘het is now met de vrejheid gebeurd, holt ow is even stille dan zal ik ow is even vertellen, hoe strak of die kerels bint’. ‘Kan burgemeester van Ittersum daor dan niks aan doen dat die kerels hier kompt?’ ‘Holt ow now is even stille, dan zuj ’t heuren’, zegt B. ‘Ej mag ’s avonds nao tien uur niet meer buuten kommen en ook niet met ’n braandende laampe in ’t achterhuus wezen. Ieder die ne piepe rookt, mut daor ne dop op hebben. En aj deur de straoten loopt, muj zoo vere meugeluk aan de kaante gaon staon, as ze ow veurbej ried op de pêrde, en mut ieder jongen of man de pette ofnemmen. Alle zaoterdagssmiddags mut ieder burger de straote veur zien huus aanvegen. Ast ’s winters vrüs, is ieder burger verplicht om de beurt nao 9 uur ’s avonds de buurt- of stadspompe uut te halen, um bevriezen te veurkommen’. ‘En anders doet dat de kopperslagers Otten en Sierink toch altied?’ zegt een buurman. ‘Holt ow is even stille en lustert! en verget ej dat, en de pompe is ’s margens bevreuren, dan goa’j 8 dage in ’t gat (kelder) onder ’t stadhuus en hij rotten veur gezelschap. As ’t karmse is en ej bint dronken, dan kom ej daor ook ne nacht in en dan kriej water en brood. Aj iene ofrantselt of sniedt met ’n mes, en ej wilt niet bekennen, dan bindt ze ow aan start van ’t pêrd en brengt ze ow zoo nao Zwolle. ‘Het is vreeselijk’, beaamden alle luisteraars. ‘Niemand moest ze in de kost willen hebben, die kerels en ook hun paarden niet willen stallen’. En zoo werd er op de slachtervesiete gepraat en geredeneerd. En binnen enkele dagen stond bijna het heele plaatsje Hardenberg op stelten, dat hier marechaussees met paarden zouden komen.

Toen de dag aanbrak dat ze zouden komen, was een gedeelte van de Hardenberger bevolking in spanning. Ze kwamen bij Jaspers, Evert en Miete, in het huis waar thans de banketbakker Goris woont in de kost en hun paarden werden daar ook gestald. Toen wachtmeester Hoogland en zijn vijf manschappen hier een jaar geweest waren, waren ze niets lastig en goed ingeburgerd, en deden ze vooral niet meer dan hun plicht”.

Het in 1952 geschreven verhaal is op feiten gebaseerd, want inderdaad kreeg Hardenberg aan het einde van de negentiende eeuw een vaste brigade marechaussee. In de gemeenteraadsvergadering van 6 december 1889 had burgemeester Van Ittersum meegedeeld dat men een detachement marechaussees in Hardenberg wilde vestigen. De manschappen werden eerst tijdelijk gehuisvest bij Evert en Miete Jaspers, tot ze in 1890 de nieuw gebouwde kazerne konden betrekken. Die was gebouwd aan de Fortuinstraat.


Toen, op 06 december 1835: ruzie in Slagharen.

1207_geweer

Uit het correspondentieregister van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg:
“Op heden den 7en december 1835, des achtermiddags ten 1 uur, compareerde voor ons Antoni van Riemsdijk, burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh, Egbert Klomparends, oud 29 jaren, arbeider van beroep, geboren te Tinholt, kerkspel Einblicheim (ook Emlenkamp) in ’t koningrijk Hannover, doch thans wonende ten gehucht Slagharen onder de marke van Lutten in de gemeente, en Janna Kistemaker, weduwe van wijlen Berend Monnikemijer, oud 40 jaren, arbeidster van beroep, geboren ter Steede Hardenbergh, doch bij den klager te Slagharen voormeld inwonende, klaaglijk te kennen gevende, dat op gisteren achtermiddag tusschen 2 en 3 uren in de nabijheid hunner woonhut te Slagharen voormeld een aantal kinderen van dit gehucht, waaronder hunnen zoon Roelof (oud 11 jaren, en door hun vroeger te Tinholt voorschreeven buiten huwelijk verwekt) aan het speelen zijnde, op dezelve kwamen toelopen zekeren Joseph Kolker en Hendrik Peters, ook arbeiders te Slagharen meergenoemd, en waarop deze uit elkanderen stuivende, van uit dezelve hun voornoemden zoon, die al dadelijk zijnen weg hutwaards was kiezende en op den juist buiten dezelve zich bevindende klager kwam toelopen, bij voorkeur vervolgende. Dat hij klager daarop op zijnen gedachten zoon toegaande, ten einde denzelven (die inmiddels door Hendrik Peters voorzeid reeds zag bij den arm gegreepen, doch uit dezer handen wederom werd gered door zekeren mede tegenswoordig zijnden Hendrik Voncke, ook arbeider te Slagharen meergedagt) zoveel mogelijk te behoeden en aan denzelven Hendrik Peters, mitsgaders genoemden Joseph Kolker, die inmiddels zijn buisjen al uittrok en zich tot slaan gereed maakte, afvragende wat toch met zijnen jongen te maken hadden, daarop al dadelijk van dezelve ten antwoord ontving dat hunnen schaapherder niet met vreeden laten wilde.

Dat hij klager daarop hun toevoegende, dat, zo zijn zoon hunnen schaapherder niet ongemoeid liet, hij, als vader, denzelven straffen zoude, doch dat hun daartoe niet bevoegd kende, daarop dadelijk door Joseph Kolker werd geschopt, en vervolgens door dezen en Hendrik Peters voornoemd geslagen en op den grond gesmeeten, dat hierop de klagersche, geadsisteerd met den huisvrouwe (genaamd Aleid) van gezegden Hendrik Voncke, ter adsistentie van den klager toeschietende, de beklaagden door hun van den klager werden afgetrokken, waarop zij klagersche dan ook door Hendrik Peters meergenoemd, door haar van den klager afgetrokken, evenals zulks Joseph Kolker voorzeid door de gezegde huisvrouwe van Hendrik Voncke werd gedaan, mede werd geslagen en vervolgens door denzelven Joseph Kolker ook geschopt. Dat daarop Hendrik Peters is heengegaan, edoch de klager niet is opgehouden al dreigende en stootende vervolgd te worden, zelfs tot in der klageren woonhut door Joseph Kolker, die vervolgens niet dan met moeite uit dezelve wederom is verwijderd geworden door de klagersche en meergedagte huisvrouw van Hendrik Voncke, mitsgaders ook door de huisvrouw van Kolker zelve, die inmiddels ook ter hut van klageren was komen lopen; blijvende hij Joseph Kolker daarop buiten dezelve tierende en razende, te eerst hun buiten de hut staande kruikar aan stukken trappende en met dezer stukken en brokken, evenals met steenen, de deur hunner hut aan stukken gooijende; vervolgens heengaande met de bedreiging van ten zijnent te willen gaan en zijn snaphaan halen om klageren daarmede door de midden te schieten, zodat hun de darmen uit de lijven zouden komen te hangen, en dat dan voorts ook aan hunnen zoon Roelof voorschreven de gal zoude komen uit te snijden”.


Toen, op 04 december 1885: nieuwe ‘armenzorg’.

1204_armenzorg

In het Deventer Dagblad van 7 december 1885 lezen we:
“Hardenberg, 4 dec. Heden werd alhier door eenige ingezetenen eene vergadering gehouden ter bespreking om gedurende de wintermaanden mondbehoeften te verschaffen aan behoeftigen dezer gemeente, die niet zoo zeer tot de gewone bedeelden behooren. Op voorstel van onzen burgemeester is eene commissie benoemd bestaande uit de heeren S.H. Schortinghuis, F.H. van Munster, G. Brand, S. Bromet en H. Bruins, die welwillend deeze schoone taak hebben aanvaard. Men verwacht van dezen maatregel zeer veel goeds”.

Genoemde S.H. Schortinghuis betrof Simon Haverius Schortinghuis, indertijd commies bij ‘s-rijksbelastingen te Stad Hardenberg. Hij werd geholpen door Frederik Heetderks van Munster, Gerrit Brand, Samuel Bromet en Herman Bruins.