Archieven: 2017-11-15

Toen, op 15 november 1723: erve en goed ‘Radewijck’.

1115_Radewijck

Op 15 november 1723 vond de officiële overdracht plaats van het oude erve en goed “Radewijck” te Radewijk door de erfgenamen van Margrieta van Asewijn, vrouwe van Gramsbergen, aan Eghbert Arents en echtgenote Derckien Arents. Een jaar eerder, op 8 oktober 1722, was het publiekelijk geveild en inmiddels hadden de kopers de verschuldigde ‘kooppenningen’ betaald. De originele akte, een zgn. charter op perkament, is bewaard gebleven:

“Ick Johan Molckenbour bij Commissie van Hoger Overigheijt, in der tijt Scoltus van den Herdenbergh, Heemse en Gramsberge, doe condt en certificere voor de opreghte waerheijt dat voor mij Scholtus en Ceurnoten hier nae benoempt, personelyck is erschenen en gecompareert Arnold Voltelen, procurator admissus, in qualiteijt als gesubstitueerde volmaghtiger van de Heer Johan Willem van Portman, Heer tot Landsvoort als vaeder en vooght van sijne kinderen geprocureert bij wijlen sijn ehevrouw Garhardina Agnis van der Lauwick en als vooght en oom van de kinderen van wijlen de Heer Gosewijn Carel van der Lauwick en vrouw Margarieta Maria van Portman, te saemen erfgenaemen van wijlen vrouw Henrietta Scharlotte Vijgh, douariere van wijlen de Heer Jan Albert van Portman, in leven Drost der Heerlyckheijt Gendringen en Etten, voorts als gesubstitueerde volmaghtiger van vrouw Agnis Vijgh van Ubberge, vrouw van Slijdreght, dourariere van de Heer Joan Tedingh van Berckhoudt, in leven Hooft Officier etc. der Stadt Munnekedam, wijders als gesubstitueerde volmaghtiger van Gijsbarta Vijgh, douariere van wijlen den Heere van Marhuls, vrouwe van Griet en Wardensteijn, en nogh als gesubstitueerde volmaghtiger van de Heer Jacob van de Rijth tot Brochem, Heer van Woestwesel, Wesdoorn en Endelgeest en van de Heer Joannes van de Rijth, te saemen voor haer selven, en dan nogh als vervangende hun starck maekende, en de rato caverende voor de Heer Pieter de Deckere en voor Jonckvrouw Isabella de Deckere, kinderen van wijlen haer suster Wilhelmina van de Rijth, douariere van de Heer Peter Pasqual de Deckere. Verders nogh als gesubstitueerde volmaghtiger van de Heere Carel Frans van Waghtendonck tot Germerzeel, Dom Scholaster van Osnabrugge en Dom Heer tot Munster als cessionaris en het reght hebbende van de Heer Johan Bertram van Tengenagel en van de Weledele Juffer Catarina Margarieta van Tengenagel, Chanonnesse tot Vlasheijm, ingevolge procuratie voor de Heeren van de Magistraat en ’t Segel der Stadt Zwolle op den 8 januari deses jaer 1723 op comparant gepasseert in de ter Edelen Gerighte vertoont, gelesen en tot deser saeke in waarden erkent. Verders als volmaghtiger van de Weledele Juffer Anna Geertruit van Tengenagel, Chanonnesse tot Fijlick, volgents vertoonde volmaght den 7 januar 1723 voor de Heeren van de Magistraaten ’t Segel den Stadt Zwol behoorlijck op comparant gepasseert, vertoont, gelesen en oock voor goet erkendt. Wijders als gesubstitueerde volmaghtiger van de vrouw Weduwen van Heerdt van Tienen en Kijlighbergh en van de Heer Maximiliaen Jacob van Renesse en desselfs gemalinne Susanna Geertruit van Bodeck, Heer en Vrouw van Ter Aa, volgents vertoonde, gelesene en van waerden erkende procuratie voor de Heeren van de Magistraat en Stadts Segel van Deventer op den 10 januani 1723 op de comparant behoorlyck gepasseert en uitgegaen. Eindelyck als gesubstitueerde volmaghtiger van de Hoogh Welgeboren Heer Diderick Frederick van Keppel van Westerholt, de Heeren Keppel tot Odinck en Morrien tot Calbeeck ende Haer Hooghwelgeboren gemalinnen de Vrouwen Mechtelt Catarina en Anna Geertruit van Wijlick tot Probstingh, de Freulyn Geertruit van Tengenagel tot Gellakum, mitsgaeders de Vrouw Lucia Frederika van Baax en Vrouw tot Nienbroeck, volgents procuratie voor de Heeren Magistraat den Stadt Deventer op comparant gepasseert den 10 januar 1723, alhier mede in desen Gerighte vertoont, gelesen en tot deser saeke in vollen waerde erkent.

Sijnde alle voorschreven erfgenaemen van Vrouw Margrieta van Asewijn, douaniere van Munster tot Ruinen en Gramsberge, en bekende hij comparant in voorverhaelde qualiteijt als continuerende alle voornoemde procuratien om cessien en transport te doen en in specie om het Erve en Goedt Radewijck, gelegen in de Boerscap Radewijck desen Carspele Hardenbergh over te draagen, dat hij Procurator Arnold Voltelen in sijn qualiteijt als voren en craght deses cedeerde, transporteerde en overdroegh, aen Eghbert Arents en Derckien Arents sijn huisvrouw, en haerer erfgenaemen, het Erve ende Goedt Radewijck in de Boerschap Radewijck gelegen, soo als gebruckt wort bij Broeck Eghbert en dus sonder het geen Klinge van dit Erve gebruickt en bij Klingen Erve geleght is, en dat voor een somma van penningen, die aen voorschreven Heeren en Vrouwen verkopers den eersten met den laesten penninck ten genoege en aller dancke is voldaen en betaalt en dat met alle sijn reght en gereghtigheijt, raet en onraat, op- en dependentie, Heeren- en Boerlasten, als daer toe gehoort en in comformite de voorwaerden conditien soo den 8 october 1722 ten overstaan van mij Scholtus is verkoft, aennemende en belovende hij comparant en transportant qqua. voorbenoempt arve en goet Radewijck, sijnde vrij allodiael goedt en vrij van Fidei Commis of diergelijx, en onbeswaert van uitgangen, tinsen of tijnden met alle derselver reght en gereghtigheden in sijn voorverhaelde qualiteijt, nae maniere en coustume locaal, altijt te sullen staen, waghten en waaren, als men nae reghten of Landrecht van Overijssel, schuldigh is te doen. Alles sonder argelist en in waarheijts oirconde daer dit aldus geschiede, waeren neffens mij Scholtus tot deser Saecke aan en over als Ceurnoten Jan Goossens Hanecamp en Jasper Sweerts, wien ten gevolge tot meerdere vestenisse, ick richter deesen neffens den Heer Comparant en Transportant qqua. eijgenhandigh hebben geteijckent en gesegelt. Actum Herdenbargh, den 15 november 1723″.


Toen, op 12 november 1953: opening van de Prinses Ireneschool te Gramsbergen.

1112_Prinses_Ireneschool

Op 12 november 1953 vond de officiële opening plaats van de school aan de Hattemattestraat in Gramsbergen: de Prinses Ireneschool. Onder levendige belangstelling opende burgemeester De Goede de nieuwe openbare lagere school. Nadat de burgemeester gewezen had op de bouwvalligheid van het oude gebouw sprak hij over het nieuwe dat als een vooruitgeschoven post tot verfraaiing der gemeente Gramsbergen te zien is. Het modern ingerichte schoolgebouw met zijn helder rood pannendak en een ruimte speelplaats maakte een aardige indruk, aldus het Sallands Volksblad.


Toen, op 11 november 1916: ruzie in Baalder.

1111_Baalder_Radewijk
1111_Baalder_Radewijk2

Radewijk is een schoone stad,
Baalder is een moddergat.
O Radewijk schoon.
Radewijk spant de kroon.
De Baalder jongens onder,
Die krijgen wat op hun ……

De lezer, die dit ‘volkslied’ uit het plaatsje Radewijk, gemeente Ambt Hardenberg, leest, begrijpt onmiddellijk dat het er tusschen de Radewijker en Baalder jeugd lang geen koek en ei is. En ’t zal hem niets verwonderen, dat er maar heel weinig noodig is om een vechtpartij uit te lokken. Toen op den 11en november de vier Baalder jongens, Gerard en Frederik van L., 25 en 19 jaar, Frederik A., 19 jaar, en Lucas H., 18 jaar, in het café van Geugies deze beleediging hoorden uitgalmen door een Radewijker, Jan Harm Otten, liep de maat dan ook over. Buiten het café namen ze wraak. Ze sloegen Otten, dat de stukken er bijna afvlogen. Al na den eersten slag zakte Otten ineen. Vermoedelijk door dien slag scheurde zijn trommelvlies en verlamde zijn 7e hersenzenuw, verklaart thans dr. G. van Maanen, arts te Hardenberg. Tevens verklaart deze, dat Otten bijna geheel zou genezen; alleen zou hij aan z’n linkeroor een weinig doof blijven.

Harm Jan Otten vertelt hoe de zaak volgens hem gegaan is. In het café van Geugies zaten Otten, Hendrik Veneberg, Jan Heitbrink en Joh. Hamberg. Ook Frederik A., een der beklaagden was er. Er gebeurde niets. Buiten het café, op weg naar Radewijk, hoorde Otten telkens loopen vlak achter hen.
President: Hebben jullie geen liedjes gezongen, waardoor de Baalder jongens beleedigd werden?
Otten: Neen, meneer.
President: Wat gebeurde er eigenlijk?
Otten: Dat weet ik niet. lk moet een klap gekregen hebben, waarvan ik dadelijk in elkaar zakte, Meer weet ik niet. Den heelen nacht lag ik bewusteloos.
President: Had je wat met een van die jongens?
Otten: Eén keer was Fred. A. me nageloopen en toen heb ik hem gewaarschuwd, maar we hebben elkaar een hand gegeven en toen was het uit.
Mr. Van Setten, Is deze getuige niet, door Geugies uit het café gezet, omdat hij ruzie maakte?
Otten: Ik kan ’t me niet, herinneren.
Mr. Van Setten: Herinnert getuige zich dan misschien dat hij enkele uren vroeger uit een ander café gezet is?
Otten : Nee, meneer.
Mr. Van Setten: Heeft getuige gezegd: Als de Baalder jongens me te na komen za’k ze schieten dat de darmen ze over de schoenen hangen?
Otten: Nee, meneer.

’t Is wel waar. zegt Lucas H. Hij heeft het gezegd, Hendrik Veneberg, die met Otten bij Geugies was, zag drie van de vier beklaagden in ’t café.
President: Heb jullie niet gezongen of op andere manier ergernis gegeven.
Veneberg: Nee, meneer. Ze zijn ons nageloopen met z’n drieën; Lucas H. was er niet bij. Ineens kwamen ze op ons af en sloegen met knuppels op Otten los; die viel op den grond en bleef stil liggen. Toen we ‘m opraapten braakte hij. Van te voren was er niets gebeurd. alleen had Frederik A. met Otten gepraat in het café van Geugies.

Gerard v. L.: Otten is begonnen te schelden en te schoppen.
Veneberg: ’t Is niet waar, meneer.
Otten: Ik kan ’t me niet herinneren.
Frederik A.: Ik heb niet geslagen.
Veneberg: Hij was er bij; hij sloeg ook, Lucas H. was er niet bij.
Lucas: Ik heb geslagen; A. niet. Jan Heitbrink was ook met Otten. Ze hebben niets gedaan, gezegd of gezongen. Zijn verhaal is als dat van Veneberg.
Gerard v. L.: Ze hebben gezongen.
Heitbrink: Nee, meneer.
Frederik v. L.: ’t Is wel waar en dat van die darmen is ook waar.
Heitbrink: ‘k Heb ’t niet gehoord.
Joh. Hamberg (de vierde van Otten’s troepje) zegt niet gezongen te hebben; niemand van hen heeft gezongen. Over den aanval op Otten vertelt hij hetzelfde als zijn vrienden; ook wat betreft de aanvallers. Lucas H. was daar niet bij.
Gerard v. L. hamert aldoor op ’t zelfde aambeeld: ze hebben gezongen. Otten heeft geschopt en gescholden.
Hamberg: ’t Is niet waar.
Mr. Van Setten: Meneer de President zou u hem ook eens willen vragen van die darmen?
Hamberg: D’r is niets over gezegd.

H.J. Geugies, door den verdediger voorgesteld als “de hotelier”, heeft,volgens zijn verklaring Otten hooren zingen van: “Radewijk is een schoone stad, Baalder is een moddergat”; dat ging zoo uitdagend dat Geugies het noodig vond hem bij den kraag te pakken en hem in de buitenlucht te brengen, welke laatste handeling met meer of minder belangstelling gevolgd werd door Roelof Bouwmeester. die echter van de oorzaak van de uitzetting niets gemerkt heeft.
Drie van de vier (A. ontkent) zeggen dat ze geslagen hebben, dat Otten gesard, gescholden en geschopt had.
De Officier vindt het hoogst merkwaardig dat A. ontkent, terwijl hij door 3 getuigen pertinent wordt aangewezen als de dader. Hij is innig overtuigd dat de mishandeling door alle vier beklaagden gepleegd is en eischt wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waaraan hij meent dat allen schuldig zijn, voor elk 1 jaar en 6 maanden.

De verdediger is slecht voorbereid door de plotselinge ongesteldheid van mr. Stenfert Kroese, die eerst de verdediging zou voeren. Hij kwam in ’n poëtische stemming door de hierboven afgedrukte Radewijker strijdleus, voor vreemdelingen is er niets beleedigends in, maar het Baalder bloed brengt dit gedicht aan het koken. En het is een vaststaand feit, dat het Otten was,die provoceerend optrad door het zingen van het lied. Op den weg kreeg Otten plotseling een slag die hem onmiddellijk neervelde. ’t Is niet bewezen wie dien slag heeft toegebracht. De Officier wil alle vier personen aansprakelijk stellen voor dien eenen slag. Bewijzen heeft hij niet aangevoerd. En daarom mag het geen der vier ten laste gelegd worden.
De verdediger kan er met niet genoeg aandrang op wijzen dat het in de dagvaarding ten laste gelegde feit absoluut onbewezen is. Het zal mij een raadsel zijn, zegt hij, als de rechtbank met den Officier meegaat en oordeelt dat de slag door alle vier is toegebracht. Doet de rechtbank dat niet, dan blijft er maar één weg open, meegaan met de verdediging.
Verder acht de Officier het bewezen dat niet de 3e beklaagde A. ook geslagen heeft. De beklaagden die daar absoluut geen belang bij hebben, verklaren dat hij er niet bij was. ’t Is dus vrij zeker, dat de getuigen zich vergist hebben.

De verdediger concludeert tot vrijspraak bij gebrek aan bewijs. Ten slotte wijst spreker er op, dat beklaagden volkomen gunstig bekend staan.
De Officier blijft bij zijn opinie, maar mocht de rechtbank anders oordeelen, dan blijft nog de gewone mishandeling, die zeer zeker bewezen is. De verdediger legt er nog eens den nadruk op dat de Officier, al blijft hij bij z’n opinie, die opinie nog met geen enkel argument heeft aannemeliik gemaakt.
Wat de tweede opmerking van den Officier betreft, dat in elk geval de mishandeling bewezen is, is volkomen waar, maar ’t is niet ten laste gelegd. Spr. blijft vrijspraak vragen.
Aldus de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant van 8 december 1916.


Toen, op 08 november 1859: de gestoorde klokkenmaker.

1108_klokkenmaker

In de serie ‘ingekomen en verzonden brieven’ van de gemeente Ambt Hardenberg wordt onderstaande brief bewaard, gedateerd 8 november 1859.
Het handelt om de krankzinnige klokkenmaker Hermannus Hendrikus Voors te Slagharen.

Brief aan de bestuurders van het geneeskundig gesticht voor krankzinnigen te Deventer.
Wij hebben de eer u mede te deelen dat blijkens eene brief van den geneesheer H.T.M. Koster te Lutten, d.d. 7 juli jl. waarvan een afschrift nevensgaat, de bij uwe missive bedoelde krankzinnige voorshands niet ter verpleging naar Deventer zal kunnen worden opgezonden.
Wij veroorloven ons echter de vrijheid het gedrukte exemplaar der voorwaarden waarop in uw gesticht lijders worden opgenomen en verpleegd en van den staat van vragen voorlopig onder ons te houden, daar wij voorzien dat H.H. Voors later in een krankzinnigengesticht zal moeten worden verpleegd.
Hermannus Hendrikus Voors, geboren in 1794 te Hesepertwist, ambt Meppen, koninkrijk Hannover, beroep klokkemaker te Slagharen. Roomsch Catholijk. Ongehuwd, doch voor den pastoor te Avereest getrouwd in 1830 of daaromtrent (de pastoor is dood), met Johanna Carolina Terin (Turin), oud 64 jaar. Geen kinderen. De vader heette ook Hermannus Hendrikus Voors; de moeder heette Gesina Beneker (Benneker). Beiden overleden.
Doorgaand character: de baas spelen en trotsch, eigenzinnig, overigens goed oppassend en stipt eerlijk.
Temperament: opvliegend en opstuivend.
Gewone levenswijze: was vroeger aan de drank doch is later door de zamenleving met J.C. Torin er weder afgemaakt. Was nooit spaarzaam en zeer koopziek. Heeft steeds in behoeftige omstandigheden verkeerd.
Opvoeding: Zijn vader was een groote landbouwer te Hesepertwist waar hij aanvankelijk goede dagen had want hij was een kind van weelde. Toen Voors op zich zelven kwam te staan, bragt hij zijn erfdeel er spoedig door. Hij speelde ook den baas over zijne moeder weduwe.
Beschaving: Hij is vroeger buurscholte geweest te Hesepertwist, omdat hij in verstand boven zijn mede-ingezetenen uitmuntte, kon goed lezen en schrijven, had ook een goed oordeel en verstond zijn vak als klokkemaker heel goed.
Gezondheid: Ligchaam steeds goed. Geest, sedert een jaar of drie leed hij van tijd tot tijd aan verstandsverbijstering, vermoedelijk ontstaan door scherpe aanmaning van Hendrik Cremer van wien hij eene kamer gehuurd had. 7 jaar geleden is zijn bijzit Janna van een ladder gevallen te Vilsteren.

In bijlage de verklaring van rijksveldwachter R. Bok:
“Hedenmorgen om acht uren op surveillantie zijnde mij bevindende te Slagharen aldaar gezien en gehoort ten huize van B.J. de Borg, mr. timmerman, dat den persoon Harm Voorts, van beroep klokkemaker, bezig was met razen en schelden, zoodanig dat de vermelde H. Voorts door mij aan u voor dolzinnig wordt verklaart, omdat hij zich te buiten gaat aan alle gezegde woorden.
Ten eerste heeft hij zich schuldig gemaakt volgens informatie voor een dag of acht geleden aan het mishandelen van zijn bijzit, genaamd…, die hij met een ijzeren pijp heeft geslagen in het aangezicht, zoo dat die blaauwe kenbare teekens voor mij nog zichtbaar waren, die vermelde ijzeren pijp zoude hij des nachts mede naar zijn bed nemen. Die ijzeren pijp heb ik gezien ten zijne huize.
Ten tweede, dat hij hedenmorgen heeft gescholden tegen huisgenoten van H.J. de Borg, bovenvermeld, waarbij hij inwoont, voor dieren enz.
Alzoo ben ik verpligt om van dit een en ander u kennis te geven, hoe of met die voormelde persoon door mij moet worden gehandeld om rede ik hem voor een zeer gevaarlijk persoon beschouw, die overal voor in staat is”.


Toen, op 06 november 1783: het dagboek van Clara Feyoena.

11006_Clara

Vandaag schenken we aandacht aan een ‘kostbaar’ oud dagboekje. Het is indertijd geschreven door Clara Feyoena barones van Sytzama. In het boekje gaf zij beknopt informatie over het weer. Zo begon ze het boekje:
“Aanteekeningen van C.F. van Raasfelt geb van Zytsema, vrouwe van Heemse en Collendoorn, houdende dagelijksche observaties omtrent het weder in de jaren 1783 tot en met 1787”.
“1783. De nagt tusschen den 6 en 7 november vroor het de eerste maal. IJs in de vijver half weg toe en wel 2 vingeren diep in de grond, zoo dat er veel aardappelen vervroren”.